Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

De eerste voorafgaande beslissingen van 2024 inzake erf- en schenkbelasting

| Nicolas Geelhand de Merxem

Na het kerstreces werd een aantal voorafgaande beslissingen inzake erf- en schenkbelasting gepubliceerd op de website van Vlabel.

Een eerste beslissing (nr. 23040 dd. 23 oktober 2023, gepubliceerd op 2 januari 2024) betreft de inbreng door twee ouders van een onroerend goed (met name een feestzaal) in een werkvennootschap van hun zoon gevolgd door een schenking van de volle eigendom van de in ruil daarvoor ontvangen aandelen van deze vennootschap aan de zoon (uitbater met zijn echtgenote van de feestzaal die de vennootschap tot dan huurde) en dit aan het gunsttarief voor familiale vennootschappen.

Vlabel (de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, maar dit is geen apart orgaan van de Vlaamse administratie zoals dit op federaal vlak het geval is) onderzoekt de toepassing van de art. 2.9.1.0.3, 2.8.6.0.3 tot en met 2.8.6.0.7 en 3.17.0.0.2 VCF. Zij stelt vast dat aan de participatievoorwaarde is voldaan. Over de reële economische activiteitsvoorwaarde (die volgens de aanvrager vervuld is) spreekt Vlabel zich echter niet uit omdat er geen voorafgaande beslissing kan worden afgeleverd over het onderzoek, de controle en het gebruik van bewijsmiddelen (art. 3.22.0.0.1, §3, tweede ld, c) VCF) (nr. 21). Vlabel raadt de aanvrager impliciet aan een “test-attest” aan te vragen (nr. 22), met dien verstande dat de vraag of de toepassingsvoorwaarden vervuld zijn, moet beoordeeld worden op de dag van de schenking. Vlabel voegt er terecht aan toe dat indien het attest kort voor de schenking werd bekomen en de feiten ongewijzigd zijn, de vrijstelling kan worden toegepast (nr. 23). Volgens twee recente vonnissen van de Rechtbank te Gent “moet” de vrijstelling dan ook worden toegepast en dit op grond van het vertrouwensbeginsel. Vlabel moet immers bij het aanvragen van een test-attest een exhaustief onderzoek doen naar het al dan niet vervuld zijn van de toepassingsvoorwaarden. Het gaat vervolgens niet op om na de schenking te beweren dat niet al deze voorwaarden vervuld zijn. Een test-attest is niet zomaar een onbelangrijk vrijblijvend “vodje papier”.

Vlabel buigt zich wel over de vraag of de voorgenomen constructie een fiscaal misbruik uitmaakt (nr.24). Dat moet ook. Gelet op de invoering van een algemene anti-misbruikbepaling in de VCF moest er ook in een tegenhanger voorzien worden om de belastingplichtige de nodige rechtszekerheid te verschaffen. Het ene is niet mogelijk zonder het andere.

Volgens Vlabel moet worden onderzocht of het daadwerkelijk de bedoeling is van de inbrengers/schenkers om het ingebrachte onroerend goed te onderwerpen aan het ondernemingsrisico (affectio societatis) en het niet de bedoeling is het onroerend goed te schenken aan de begunstigde van de aandelen. Twee opmerkingen: 1) Vlabel antwoordt niet op deze vraag, maar gelet op de feiten kan deze affectio societatis wel degelijk aangenomen worden. Vlabel maakt wel een voorbehoud voor het geval het onroerend goed binnen een korte termijn door de vennootschap zou worden vervreemd; 2) dit heeft m.i. echter met fiscaal misbruik niets te maken, maar eerder met veinzing. Bij veinzing wordt er schijnbaar iets (inbreng van het onroerend goed) anders gedaan dan werkelijk door de partijen bedoeld wordt (schenking van het onroerend goed aan de zoon). Gelet op het feit dat er ook een derde persoon betrokken is (de werkvennootschap) is de kwalificatie veinzing “sowieso” niet evident. Een verkoop aan een derde op korte termijn is m.i. niet problematisch. Een “uitbreng” op korte termijn in het voordeel van de zoon zou dat wel zijn.

Vlabel stelt verder vast dat de voorgenomen constructie een fiscaal voordeel oplevert (tarief in de schenkbelasting van 3% of zelfs 0% ipv het progressief tarief voor schenking van onroerende goederen). Terecht wijst Vlabel er op dat dit niet het geval is indien de schenking van het commercieel vastgoed ook onder het gunsttarief van 0% zou vallen. Dat is niet onbelangrijk omdat er nooit fiscaal misbruik kan bestaan zonder fiscaal voordeel.

Ten slotte is Vlabel van oordeel dat de voorgenomen constructie, mede gelet op de niet-fiscale motieven vermeld in de aanvraag, geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF. Ik mis hier andermaal de correcte definitie van het fiscaal misbruik. Dit is niet, zoals Vlabel vaak beweert in haar voorafgaande beslissingen, het willen behalen van een fiscaal voordeel zonder niet-fiscale motieven. Dit is wel het zich onttrekken aan de toepassing van een bepaling van de VCF, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling. Vlabel noemt die eventuele bepaling niet en a fortiori stelt zij niet vast dat het ontwijken van die bepaling strijdig is met de doelstellingen ervan. Het is pas wanneer dit tweeledig bewijs door Vlabel wordt geleverd dat niet-fiscale motieven aan de orde zijn. M.a.w. deze beslissing is, hoewel gunstig voor de belastingplichtige, niet (goed) gemotiveerd.

Er zijn ook twee voorafgaande beslissingen inzake een onderhands kanscontract tussen echtgenoten (die slechts enkele jaren in leeftijd van elkaar verschillen) met betrekking tot roerende goederen (nr. 23060 dd. 6 november 2023, gepubliceerd op 5 januari 2024 en nr. 23062 van dezelfde datum en eveneens op 5 januari 2024 gepubliceerd). De beide aanvragen zijn zeer gelijklopend. In de beide gevallen wordt gevraagd te bevestigen dat er geen schenking is en dat de art. 2.8.1.0.1, 2.8.4.1.1, 2.7.1.0.3 en 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing zijn, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, en dat er dus ook geen fiscaal misbruik is in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

Terecht wordt eveneens gevraagd om de geldigheidsduur van de beslissing uit te strekken tot aan het overlijden van één van de echtgenoten. Bij vragen over de eventuele toepassing van bepalingen inzake de erfbelasting is dat steeds aan de orde en is de wettelijke termijn van 5 jaar onbegrijpelijk. De VCF zou op dat punt moeten worden aangepast.

De vermelding dat de aanvragers Vlaamse rijksinwoners zijn, is niet zo relevant, vermits één en ander maar aan de orde zal zijn indien ook op de dag van het overlijden van een echtgenoot die voorwaarde vervuld zal zijn.

In het ene geval (23060) hebben de echtgenoten gemeenschappelijke kinderen. In het andere geval (23062) hebben zij geen gemeenschappelijke kinderen maar wel elk kind(eren) uit een vorige relatie. In werkelijkheid is dat niet relevant, tenzij Vlabel zou bewijzen dat er fiscaal misbruik zou bestaan (zie infra) en pas in dat geval de niet-fiscale motieven aan bod zouden komen.

In de twee gevallen worden in het kanscontract eigen goederen betrokken (een gelijk aantal aandelen in een vennootschap).

De (niet fiscale) bedoeling van de voorgenomen constructie wordt toegelicht en een (gelijkluidend) ontwerp van kanscontract wordt in de aanvraag opgenomen, waarin andermaal wordt gewezen op de civielrechtelijke motieven. Vervolgens wordt uiteengezet dat aan alle voorwaarden voor de kwalificaties “onder bezwarende titel” en “onder bijzondere titel” is voldaan. Ten slotte wordt nog eens uitvoerig melding gemaakt van de niet-fiscale motieven van de echtgenoten.

Terecht stellen de aanvragers dat zij niet inzien op welke wijze de voorgenomen rechtshandeling de toepassing zou frustreren van enige fiscale bepaling, waarbij overigens de bewijslast van de aanwezigheid van fiscaal misbruik in eerste instantie bij Vlabel ligt. Wellicht gelet op het belang dat Vlabel hecht aan de niet-fiscale motieven, worden deze uiteengezet.

De beslissing van Vlabel in de twee gevallen is gelijkluidend. Na het poneren van de omschrijving van wat een voorafgaande beslissing is en na het gebruikelijk voorbehoud dat Vlabel zich niet uitspreekt over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak, wordt de tekst van de kwestieuze bepalingen van de VCF geciteerd. De beslissing bevat de gebruikelijke uiteenzetting van de toepassingsvoorwaarden voor een kanscontract onder bijzondere en onder bezwarende titel en de vaststelling dat aan deze voorwaarden is voldaan.

M.b.t. de kwalificatie “fiscaal misbruik” herneemt Vlabel haar onjuiste definitie: geen fiscaal misbruik “aangezien er ook niet-fiscale motieven aan het contract ten grondslag liggen, tenzij uit de feiten blijkt dat de kansen uiteindelijk niet gelijkwaardig waren omdat één van de partijen kort na het sluiten van het contract niet onverwacht is komen te overlijden”. Het tweede deel heeft niets te maken met fiscaal misbruik. Als achteraf blijkt dat de kansen niet gelijkaardig waren bij het sluiten van het contract, dan is er een schenking en geen kanscontract, punt. Het eerste deel is ook verkeerd. Er is fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige zich door het stellen van de rechtshandeling onttrekt aan de toepassing van een bepaling van de VCF, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling. Zolang Vlabel niet bewijst dat aan deze voorwaarden is voldaan, is er geen sprake van fiscaal misbruik en moet er helemaal niet bewezen worden dat er niet-fiscale motieven zijn. Dat laatste is pas aan de orde wanneer Vlabel het bewijs van het bestaan van een fiscaal misbruik op een afdoende wijze heeft geleverd.

In casu vermeldt Vlabel niet aan welke bepaling van de VCF de echtgenoten zich onttrekken en a fortiori vermeldt Vlabel ook niet dat dit geschiedt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling. De verwijzing naar de niet-fiscale motieven is derhalve totaal niet aan de orde. De beslissing is dus andermaal positief voor de belastingplichtige doch niet (goed) gemotiveerd.

Een kanscontract is op zich (niet in combinatie met een andere rechtshandeling) nooit een fiscaal misbruik omdat het geen enkele bepaling van de VCF frustreert. Dat is ook de reden waarom het kanscontract op de “witte lijst” staat in de Vlaamse Omzendbrief over fiscaal misbruik (10) tontine- en aanwasclausules).

Vervolgens zijn er twee voorafgaande beslissingen over de inbreng van een eigen onroerend goed door een echtgenoot in een huwelijksgemeenschap, gevolgd door een schenking van dat onroerend goed door de twee echtgenoten aan een gemeenschappelijk kind (met voorbehoud van vruchtgebruik resp. in volle eigendom) (nr. 23070 dd. 6 november 2023, gepubliceerd op 3 januari 2024 en nr. 23061 dd. 6 november 2023, gepubliceerd op 2 januari 2024). In het eerste geval (23070) werd de inbreng in 2017 gedaan na overstap van het stelsel van scheiding van goederen naar een wettelijk stelsel. In het tweede geval (23061) gebeurde de inbreng pas op 30 mei 2022 in de van meet af aan bestaande huwelijksgemeenschap.

In de beide gevallen wordt verzocht te bevestigen dat er geen fiscaal misbruik is (en/of dat er niet-fiscale motieven zijn) en dat de schenkbelasting dus geheven wordt op de twee schenkingen apart.

In het eerste geval (23070) wordt de al dan niet toepassing van de art. 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1 §1 en 2 VCF onderzocht alsmede die van art. 3.17.0.0.2 VCF. In het tweede geval (23061) wordt enkel de niet-toepassing van art. 3.17.0.0.2 VCF onderzocht, omdat enkel die bepaling door de aanvragers wordt genoemd.

In de twee beslissingen verwijst Vlabel eerst naar haar omzendbrief nr. 2015/1 van 16 februari 2015 inzake het fiscaal misbruik in de erf- en registratiebelasting. In die omzendbrief staat dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten een fiscaal misbruik is (gaat in tegen de heffingsgrondslag en progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF). Het volledige kwestieuze punt van de omzendbrief wordt letterlijk geciteerd.

In het eerste geval (23070) zou er een tijdspanne van minstens zes jaar zijn tussen de inbreng in de gemeenschap en de schenking. Gelet op de chronologie van de verrichtingen (wellicht wordt bedoeld de tijdspanne tussen de twee rechtshandelingen), de aangehaalde motivering en het gebrek aan eenheid van opzet, beslist Vlabel dat art. 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast. Deze beslissing is niet correct. Indien het geheel van de twee verrichtingen niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne na elkaar wordt verricht, is er volgens de omzendbrief zelf geen fiscaal misbruik. De vraag of er al dan niet-fiscale motieven aanwezig zijn, is dan hoe dan ook niet aan de orde.

Vlabel verwijst naar haar omzendbrief, maar dat is nog geen decreet. Een omzendbrief is in principe bedoeld om de leden van Vlabel toe te laten een eenvormige interpretatie en toepassing van de bepalingen van de VCF aan te houden. Doch in dit geval was het wel duidelijk de bedoeling om aan de belastingplichtige enige rechtszekerheid te geven. Maar dan nog rijst de vraag of de omzendbrief wel wettig is. De verantwoording is als volgt: “Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke besparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1 §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.3 VCF”.

Op die omschrijving valt één en ander aan te merken. De bedoeling van de belastingplichtige om een bepaling van de VCF te ontwijken is op zich irrelevant. Er moet een bepaling ontweken worden in strijd met de doelstellingen van deze bepaling. De “progressiviteit van de schenkbelasting” is geen bepaling. Vlabel toont ook niet aan dat er gehandeld wordt in strijd met de doelstellingen van de aangehaalde bepalingen. Wat is de doelstelling van art. 2.8.3.0.1, §1 VCF? Enkel het bepalen van de belastbare grondslag bij een schenking onder de levenden en dan nog bekeken in hoofde van de begiftigde. De inbreng + schenking is niet in strijd daarmee. Wat is de doelstelling van art. 2.8.4.1.1 §1 en §2 VCF? Enkel het bepalen van het tarief en de tariefschijven per schenking. De inbreng + schenking is niet in strijd daarmee. Integendeel. In de twee gevallen wordt de decretale bepaling juist correct toegepast. Dienaangaande moet ook verwezen worden naar het cassatiearrest van 6 januari 2023 (F 20.0128.N/1). In dit arrest stelt het Hof dat de doelstellingen van een bepaling van de VCF (kunnen/moeten) worden afgeleid uit haar toepassingsvoorwaarden. Welnu, volgens de toepassingsvoorwaarden moet de schenking door de twee echtgenoten niet gekwalificeerd worden als een schenking door de inbrengende echtgenoot alleen. Het zou anders zijn indien Vlabel zou bewijzen dat het steevast de bedoeling van de wetgever was om de kwestieuze constructie (inbreng en schenking) te viseren. Maar dat is niet het geval, althans dat wordt niet gesteld.

En dan is er nog iets. Fiscaal misbruik is enkel aan de orde wanneer bij een geheel van rechtshandelingen de twee (of maar) rechtshandelingen door de belastingplichtige worden gesteld. De belastingplichtige (in deze: het kind) heeft niet meegewerkt aan de inbreng van het eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen. De Nederlandstalige versie van art. 3.17.0.0.2 VCF is misschien niet zo duidelijk in dat opzicht, maar de Franstalige versie van alle Belgische algemene anti-misbruik bepalingen in de erf- en registratiebelasting is dat zeer zeker wel. En zelfs ingeval van onduidelijkheid moet het adagium “in dubio contra fiscum” toegepast worden, ook door Vlabel. Niettemin was het Hof van beroep te Gent recent een andere mening toegedaan, zonder dat daarvoor een grondige rechtvaardiging werd gegeven. Maar tegen dat arrest kwam veel kritiek in de rechtsleer, en is bovendien een voorziening in Cassatie ingesteld. Hopelijk verbreekt het hoogste Hof het arrest a quo. Het Grondwettelijk Hof oordeelde immers in 2013 dat de algemene anti-misbruik bepaling niet strijdig is met het legaliteitsbeginsel, doch enkel indien de toepassingsvoorwaarden en de bewijsregels van art. 3.17.0.0.2 VCF stipt worden nageleefd.

In de tweede beslissing (23061) wordt wel tot het bestaan van een fiscaal misbruik besloten. De reden is dat de tijdspanne tussen de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen en de schenking te kort is. De vraag rijst of die tijdspanne wel relevant is. Immers of de termijn nu lang of kort is, in de twee gevallen wordt “de progressiviteit doorbroken” door een enkele schenking aan een kind om te vormen in een tweevoudige schenking aan een kind. In de beide gevallen kan het immers de bedoeling zijn om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken. In ieder geval is het resultaat steeds hetzelfde.

Vlabel stelt dat wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, met name de progressiviteit in de schenkbelasting. Hierboven werd reeds gewezen op het feit dat Vlabel moet aantonen dat deze bepalingen worden ontweken in strijd met de doelstellingen ervan en dat dit niet het geval is, minstens niet bewezen is. Integendeel. Die bepalingen worden zonder meer en correct toegepast.

Voorts volgt een hele uiteenzetting over de historiek van de progressiviteit en de tarieven in de erf- en de schenkbelasting. Op zich is daar niets op tegen. Indien een bepaling van de VCF niet duidelijk is wat haar doelstellingen betreft, mag naar de parlementaire voorbereiding van deze bepaling gekeken worden. Doch in casu zijn de kwestieuze bepalingen zeer duidelijk en bovendien kunnen de doelstellingen uit de toepassingsvoorwaarden ervan afgeleid worden (voormeld cassatiearrest van 6 januari 2023). De verwijzing door Vlabel naar de ontstaansgeschiedenis van een bepaling van de VCF moet bovendien ook correct en relevant zijn. Dat is niet altijd het geval. Zo is de verwijzing naar de parlementaire voorbereiding in enkele recente voorafgaande beslissingen inzake de toevoeging van verblijvings- en toekenningsbedingen bij echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen (zie bv. VB 23051), niet correct. In deze zie ik de relevantie ervan niet. Uit de uiteenzetting blijkt niet dat het ooit de bedoeling van de wetgever is geweest de onderhavige constructie te viseren. Hoe kan ze dan strijdig zijn met de doelstellingen van de geciteerde bepalingen?

Hoe dan ook, volgens Vlabel wordt de belastbare grondslag van elk van beide schenkingen herleid tot de helft. Nogmaals, dat is ook het geval indien er tussen de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen en de schenking meer dan 3 of 4 jaar tussen zit (dit is ongeveer de minimum-periode die Vlabel eist om niet onder het fiscaal misbruik te vallen).

Vervolgens gaat Vlabel na of er pertinente niet-fiscale motieven zijn. Dat is volgens Vlabel niet het geval, hoewel oorspronkelijk enkel de grond aan de man toebehoorde en de woning volledig met gemeenschapsgelden werd opgericht en afbetaald. De inbreng had veel eerder kunnen en moeten verricht zijn geweest. Dat is een gebruikelijk antwoord van Vlabel in soortelijke zaken.

M.i. is er in dergelijke gevallen en ongeacht de tijdspanne tussen de inbreng en de schenking nooit fiscaal misbruik, en dit om de hogervermelde redenen.

Ten slotte zijn er drie voorafgaande beslissingen met betrekking tot de “vierde piste” (toebedeling van onverdeelde goederen en toekenning van niet-onverdeelde goederen aan de langstlevende echtgenoot) (VB 23067 dd. 20 november 2023, gepubliceerd op 3 januari 2024; VB 23074 dd; 4 december 2023, gepubliceerd op 5 januari 2024; VB 23075 dd. 4 december 2023, gepubliceerd op 5 januari 2024).

In de eerste zaak (23067) waren de echtgenoten steeds gehuwd gewest onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen en wildenzij een optioneel verdelings- of verblijvingsbeding van onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding van niet-onverdeelde goederen van de man toevoegen aan hun stelsel. De echtgenoten vroegen bevestiging dat de art. 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, 2.7.1.0.5, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn, op zich en in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF. De gebruikelijke motivering daarvoor is in de aanvraag opgenomen en dit op een zeer uitvoerige wijze wat de niet-fiscale motieven betreft.

Vlabel maakt vooreerst, zoals gebruikelijk, voorbehoud voor de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel. Vervolgens acht zij, net zoals in gelijkaardige gevallen, de art. 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor de art. 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF. Helemaal correct.

Wat het fiscaal misbruik betreft herneemt Vlabel andermaal haar onjuiste definitie (“het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen”). Dat is niet wat in art. 3.17.0.0.2 VCF staat. Vervolgens wordt de gebruikelijke uitleg gedaan en onder meer de stelling dat het feit dat een bepaling van de VCF inzake erfbelasting niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet voldaan zijn, de inroeping door Vlabel van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uitsluit. De vraag is of die stelling de facto nog opgaat nu het Hof van Cassatie in zijn voormeld arrest van 6 januari 2023 beslist heeft dat de doelstellingen van de bepaling uit haar toepassingsvoorwaarden (kunnen, mogen, moeten) afgeleid worden.

Vlabel besluit: “gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF”. Dat is dus weer helemaal naast de kwestie. Vlabel moet nagaan of de echtgenoten zich onttrekken aan de toepassing van de kwestieuze bepalingen en zo ja, of dit geschiedt in strijd met de doelstellingen van deze bepalingen. Dat laatste kan niet het geval zijn. Met geen enkele van de kwestieuze bepalingen heeft de wetgever de betrokken bedingen geviseerd. Het beste bewijs is dat deze bedingen pas vanaf eind 2019 in de praktijk werden ontworpen en voorheen totaal onbekend waren en niet (konden) toegepast we(o)rden. Derhalve zijn de niet-fiscale motieven totaal irrelevant.

Last but not least moet erop gewezen worden dat bij optionele clausules best bepaald wordt dat de opschortende en ontbindende voorwaarden, in afwijking van het actuele gemene verbintenissenrecht, terugwerkende kracht hebben.

In de tweede zaak (23074) waren de echtgenoten ook gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen. In eerste instantie (2021)hadden zij een beding van ongelijke verdeling/verblijving van onverdeelde goederen toegevoegd aan hun stelsel en thans wensten zij een toekenningsbeding toe te voegen met betrekking tot de niet-onverdeelde goederen van de man. Het ontwerp van de kwestieuze clausule wordt in de aanvraag opgenomen met vermelding van de niet-fiscale motieven. De echtgenoten vragen aan Vlabel te bevestigen dat de art. 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing zullen zijn, op zich en in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF. Te dien einde wordt de gebruikelijke motivering opgenomen, met nadruk op de niet-fiscale motieven.

Ook in deze zaak oordeelt Vlabel, mits het reeds aangehaalde voorbehoud, terecht dat de art. 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing zijn.

Wat het fiscaal misbruik betreft, is de beslissing gelijklopend met die in de vorige zaak. Het besluit is identiek en dus ook voor kritiek vatbaar.

In de derde zaak (23075) waren de echtgenoten aanvankelijk gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten, maar in 2020 waren zij overgestapt naar een stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Thans wensten zij aan dit stelsel een facultatief verblijvingsbeding van onverdeelde goederen toe te voegen.

De aanvragers wensten bevestiging te krijgen dat de voorgenomen constructie niet onderworpen zou zijn aan de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen zou frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk zou zijn.
De motivering van de aanvraag was gedeeltelijk klassiek, maar gedeeltelijk ook nieuw (nrs. 32 en
34). Met betrekking tot het niet frustreren van de art. 2.7.1.0.1-2 VCF werd uitvoerig betoogd dat de eerder door Vlabel verstrekte rechtvaardiging aan de hand van de parlementaire voorbereidingen (zie bv. VB nr. 23051) helemaal niet opging. Ook werd uitvoerig gemotiveerd dat art. 2.7.1.0.4 VCF niet kon gefrustreerd zijn. Tenslotte werd vermeld dat, vermits Vlabel geen fiscaal misbruik kon aantonen, het aanvoeren van niet-fiscale motieven niet aan de orde was. Toch werden deze, ten overvloede en gelet op het belang dat Vlabel er aan hecht, vermeld.

De beslissing is helemaal gelijklopend en nagenoeg identiek (mutatis mutandis) met die van de andere twee voormelde zaken, alleszins met betrekking tot de niet toepassing van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF.
Wat de eventuele toepassing van de algemene anti-misbruik bepaling betreft, worden de gewone voorafgaande algemene beschouwingen opgenomen. Er wordt echter helemaal niet geantwoord op de uitvoerige motivering waarom de art. 2.7.1.0.1-2 VCF jo. art. 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing zijn (nr. 32). Daarentegen worden de civielrechtelijke motieven die voor een deel specifiek van aard zijn (nr. 33), gedeeltelijk letterlijk geciteerd en samengevat. Vlabel besluit: “daarom is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF)".

Het besluit van dit overzicht is dat alle aanvragen (op één na: VB 23061 en m.i. ten onrechte) tot voorafgaande beslissing gunstig werden beoordeeld, wat uiteraard positief is voor de betrokken belastingplichtigen.
De motivering is evenwel gebrekkig, inzonderheid wat het fiscaal misbruik betreft. Het zou goed zijn dat Vlabel in de toekomst art. 3.17.0.0.2 VCF correct zou toepassen. Vlabel moet niet alleen, door middel van de voorafgaande beslissingen, rechtszekerheid scheppen, maar ook en vooral de bepalingen van de VCF correct interpreteren en toepassen. Wat art. 3.17.0.0.2 VCF betreft, doet ze dat m.i. nog steeds niet, na negen jaar praktijk. Dat is betreurenswaardig.

Nicolas Geelhand de Merxem