Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Erf- en schenkbelasting – vrijstelling voor natuurgoederen

| Nicolas Geelhand de Merxem

Bij arrest van 22 november 2018 (C-679/17) oordeelde het Europese Hof van Justitie dat de Vlaamse vrijstelling in de erfbelasting voor bossen (oud art. 2.7.6.0.3 VCF) strijdig was met het Europese recht, indien die vrijstelling enkel zou worden toegekend voor de erfrechtelijke verkrijging van bossen gelegen in het Vlaamse Gewest, zoals aanvankelijk werd beweerd door Vlabel (hoewel dit niet expliciet werd bepaald door voornoemd artikel).

In een aanpassing van het standpunt nr. 16076 van 10 mei 2021, gepubliceerd op 26 mei 2021, stelt Vlabel thans dat zij zich zal schikken naar deze rechtspraak, ook met betrekking tot de nieuwe vrijstelling in de erfbelasting voor natuurgoederen (nieuw art. 2.7.6.0.5 VCF), welke vrijstelling in de plaats is gekomen van de inmiddels afgeschafte vrijstelling voor Ven-gronden en bossen (oude artikelen 2.7.6.0.2 en 2.7.6.0.3 VCF).

Dat is vanzelfsprekend.

Het standpunt voegt eraan toe dat één en ander mutatis mutandis ook geldt voor de vrijstelling van de schenkbelasting voor natuurgoederen (art. 2.8.6.0.8 VCF). Ook dat is op het eerste gezicht logisch, vermits de art. 2.7.6.0.5 en 2.8.6.0.8 VCF, hoewel niet identiek, zusterbepalingen zijn. Bij nader inzien is dit minder evident, gelet op het feit dat onroerende goederen gelegen in het buitenland (ook buiten de E.E.R.), zonder meer en dus zonder enige voorwaarde, vrijgesteld zijn van schenkbelasting (art. 2.8.6.0.1, lid 1, 2° VCF). Met andere woorden, een schenking van in het buitenland gelegen natuurgoederen (binnen of buiten de E.E.R.) is steeds vrijgesteld van Vlaamse schenkbelasting, ongeacht of er een natuurbeheerplan is goedgekeurd of niet.

Die laatste opmerking geldt eveneens voor de vrijstellingen waarin door de artikelen 2.8.6.0.3, §1, 1° (schenking van familiale ondernemingen) en 2.8.6.0.9 VCF (schenking van geërfde goederen of “gedeeltelijke erfenissprong”) wordt voorzien. Die vrijstelling is ook in die gevallen onvoorwaardelijk verworven door het enkele feit dat de het geschonken onroerend goed in het buitenland gelegen is.

Dit aspect van het standpunt is daarentegen wel belangrijk voor de onroerende goederen die voldoen aan de voorwaarden die door de VCF worden gesteld, maar die gelegen zijn in het Brussels of in het Waals Gewest.

Meer algemeen moet men overigens, in ieder geval waarin de toepassing van een vrijstelling in de regelgeving van een Gewest door de fiscale administratie beperkt blijft tot de in dat Gewest gelegen onroerende goederen, zich de vraag stellen of dit wel correct is. Aldus stelt de Fod Financiën dat artikel 55bis van het Brussels Wetboek Successierechten in verband met de vrijstelling van erfbelasting voor (het aandeel van) de gezinswoning die toekomt aan de langstlevende partner, enkel van toepassing is op een in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen gezinswoning. M.i. is dat niet correct. Indien de Brusselse wetgeving van toepassing is, maakt het niet uit waar de gezinswoning gelegen is. Stel een Brussels rijksinwoner die zes maanden vóór zijn overlijden naar het Vlaams Gewest verhuist. Inzake de vererving van de gezinswoning blijft artikel 55bis Brussels Wetboek Successierechten van toepassing, ook al is deze in het Vlaams gewest gelegen. Dienaangaande zijn er overigens twee procedures hangende voor de rechtbank.

Volledigheidshalve kan ten slotte verwezen worden naar de artikelen 2.8.4.2.1, 2.8.4.3.1 en 2.8.4.4.1 VCF. Deze bepalingen voorzien in een lager tarief voor de schenking van bepaalde onroerende goederen. In deze bepalingen wordt gesteld dat dit laag tarief enkel van toepassing is wanneer onder meer het onroerend goed in het Vlaams Gewest gelegen is. Daargelaten of dit al dan niet strijdig is met de voormelde rechtspraak van het Europese Hof van Justitie, kan men andermaal opmerken dat, wanneer deze geschonken onroerende goederen in het buitenland gelegen zijn (ook buiten de E.E.R.), er misschien geen laag tarief van toepassing is, maar wel een vrijstelling (art. 2.8.6.0.1, lid 1, 2° VCF).

Nicolas Geelhand de Merxem