Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Bestuurder en werknemer – borgstelling : aftrekbare beroepskost?

Een belastingplichtige was tegelijk bestuurder en werknemer van een vennootschap. Om de verbintenissen van deze vennootschap te waarborgen, was de belastingplichtige een solidaire en ondeelbare borgstelling aangegaan. Na de faillietverklaring van de vennootschap werd de belastingplichtige aangesproken, gelet op de aangegane engagementen. De bedragen die de belastingplichtige betaalde in het kader van de borgstelling werden in de aangifte in de personenbelasting aangegeven als aftrekbare beroepskosten. De fiscale administratie verwierp deze aftrek als beroepskost.

Om te beoordelen of de betaalde bedragen in het kader van de borgstelling aftrekbaar zijn als beroepskosten dient te worden nagegaan of de belastingplichtige de borgstelling is aangegaan met de bedoeling om, op dat tijdstip, belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Als werknemer ontving de belastingplichtige een bezoldiging. Het mandaat van de belastingplichtige als bestuurder was principieel niet onbezoldigd. Overeenkomstig de statuten van de vennootschap was het de algemene vergadering die besliste of het mandaat van bestuurder zou worden vergoed. De algemene vergadering heeft evenwel nooit beslist om een vergoeding aan de bestuurder toe te kennen, maar beschikte wel over de mogelijkheid daartoe.

De fiscale administratie argumenteerde dat de belastingplichtige de borgstelling was aangegaan in de hoedanigheid van bestuurder. Aangezien de belastingplichtige de facto geen inkomsten als bestuurder had genoten, besliste de fiscale administratie dat de door de belastingplichtige betaalde bedragen niet aftrekbaar zijn als beroepskosten.

HCGB Advocaten kon het Hof van Beroep te Gent (Gent 17 september 2019, 2018/AR/1045) overtuigen dat de bedragen die de belastingplichtige in het kader van de borgstelling heeft betaald wel als aftrekbare beroepskosten moeten worden aanvaard. Het Hof besliste dat de belastingplichtige ook als werknemer een borgstelling in het voordeel van de vennootschap kon aangaan met de bedoeling belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Het gegeven dat de belastingplichtige geen inkomsten als bestuurder heeft genoten, is volgens het Hof niet relevant aangezien de belastingplichtige als werknemer een bezoldiging heeft ontvangen en minstens deze bezoldiging moet hebben willen behouden.

Willy Huber en Kim Jans