Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Nogmaals een voorafgaande beslissing van Vlabel over het beding van aanwas

Voor de zoveelste keer werd aan de Vlaamse “rulingcommissie” gevraagd uitspraak te doen over de niet-toepassing van de art. 2.8.1.0.1, 2.8.4.1.1, §2, 2.7.1.0.3, 3° en 2.7.1.0.5 Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF) op een kanscontract met betrekking tot roerende goederen tussen echtgenoten.

Twee van goederen gescheiden echtgenoten (met twee meerderjarige gemeenschappelijke kinderen)(Vlaamse rijksinwoners) bezaten drie effectenportefeuilles in onverdeeldheid en wensten dienaangaande een beding van aanwas overeen te komen. Gelet op het feit dat de effectenportefeuilles de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoorden, ging het om een werkelijk “beding of overeenkomst van aanwas”. De term “kanscontract” wordt door Vlabel gebruikt wanneer er geen onverdeeldheid is, doch de twee partijen (gelijkwaardige) niet-onverdeelde goederen inbrengen.

In wezen vroegen de echtgenoten te bevestigen dat het niet om een schenking ging, maar om een contract ten bezwarende titel, zodat geen enkele van de voormelde bepalingen van de VCF van toepassing kon zijn. Tevens vroegen zij te bevestigen dat de geplande verrichting geen fiscaal misbruik vormde in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

Terecht vroegen de echtgenoten uitdrukkelijk dat de voorafgaande beslissing een geldigheidsduur zou hebben tot aan het overlijden van de eerst overleden echtgenoot. Zo niet geldt de algemene regel dat de voorafgaande beslissing slechts een geldigheidsduur van 5 jaar heeft (art. 3.22.0.0.1, §4 VCF).

De echtgenoten merken ook in hun aanvraag op dat een effectenportefeuille een individualiseerbaar goed is en een (feitelijke) universaliteit van goederen vormt, bestaande uit diverse bestanddelen (effecten of speciën), en dat deze samenstelling kan worden gewijzigd door zakenrechtelijke subrogatie, (weder)belegging of vervanging van de diverse elementen die deel uitmaken van deze universaliteit.

Aan de overeenkomst van aanwas zal een “staat van schatting” aangehecht worden. Dit is nuttig. Maar nog nuttiger is de partijen er ook op te wijzen dat zij een “traceerbaarheid” moeten bewerkstellingen. De langstlevende zal immers moeten aantonen dat de effectenportefeuilles op de dag van het overlijden van één van hen, de wederbelegging vormen van de initiële effectenportefeuilles.

In de aanhef van het ontwerp van beding van aanwas wordt gesteld dat het beding tot doel heeft de langstlevende te beschermen bij het overlijden van één van de echtgenoten. In art. 2 van het ontwerp melden zij terecht dat het bezwarend karakter van de overeenkomst wordt onderstreept door het oogmerk van elke partij om te worden beschermd voor het geval hij/zij zelf de langstlevende zou zijn. In de motivering wordt herhaald dat “elke echtgenoot wenst voor zichzelf de nodige maatregelen te nemen die hem/haar in staat stellen zijn/haar levenskwaliteit en -standaard als langstlevende echtgenoot te garanderen en hem/haar tegelijkertijd in staat te stellen een maximale flexibiliteit te behouden. Met dat doel voor ogen, wensen zij de flexibiliteit van hun huwelijksvermogensrechtelijk regime te maximaliseren teneinde elk voor zich als langstlevende echtgenoot de nodige zekerheid en bescherming te bekomen”. Er is derhalve een animus speculandi en geen animus donandi. Alleen al om die reden kan het kwestieuze contract geen schenking zijn (zie daarover uitvoering A. AYDOGAN, De aard van de overeenkomst, Antwerpen, Intersentia, 2014).

In de motivering wordt ook opgemerkt dat het kwestieuze beding van aanwas zowel de doelstelling van de financiële bescherming van de langstlevende echtgenoot vervult, als deze van een gezamenlijk handelen. Daaraan wordt toegevoegd: “Dit doel kan niet bereikt worden met een schenking tussen echtgenoten of testament aangezien deze éénzijdige en herroepbare rechtshandelingen betreffen, waarbij daarenboven rekening dient gehouden te worden met de reserve van de kinderen. Evenmin kan dit resultaat met zekerheid bekomen worden door de toevoeging van een gemeenschappelijk vermogen met een zogenaamd “verblijvingsbeding”, gezien de eventuele toepassing van artikel 1464 BW”. In de aanhef was reeds in dezelfde zin opgemerkt dat hetzelfde resultaat niet kan worden bereikt door een schenking of een testament, gezien de reserve van hun afstammelingen en de herroepbaarheid van deze rechtshandelingen. “Evenmin kan dit resultaat met zekerheid bekomen worden door de toevoeging van een gemeenschappelijk vermogen met een zogenaamd “verblijvingsbeding”, gezien de eventuele toepassing van art. 1464 B.W.”.

Dienaangaande kunnen wel twee opmerkingen worden gemaakt. Een eerste (mineure en civielrechtelijke) opmerking is dat er ook bij een stelsel van scheiding van goederen aanwinsten kunnen zijn (zeker na meer dan 50 jaar huwelijk) en dat de overheveling van aanwinsten via het huwelijksvermogensstelsel volledig “reserveproof” is wanneer de echtgenoten enkel gemeenschappelijke kinderen hebben. Een tweede (m.i. belangrijkere en fiscale) opmerking is dat echtgenoten in principe nooit (spontaan) moeten opwerpen dat zij civielrechtelijke motieven hebben die de geplande verrichting rechtvaardigen. A fortiori moeten zij niet aantonen dat er geen andere (fiscale duurdere) techniek is om het door hen beoogde resultaat te bereiken. Het feit dat de belastingplichtige hetzelfde resultaat door een (fiscaal duurdere) techniek kan bereiken, is een criterium dat soms wel door Vlabel wordt gehanteerd om tot fiscaal misbruik te besluiten. Maar dat is helemaal geen wettelijk criterium. Het recht om de minst belaste weg te kiezen is helemaal niet afgeschaft door de invoering van het beginsel van het fiscaal misbruik. Dit recht wordt enkel “begrensd” door het fiscaal misbruik, maar dan wel geïnterpreteerd en toegepast zoals het hoort. Met name moet Vlabel eerst en vooral aantonen dat de belastingplichtige zich heeft onttrokken aan de toepassing van een welbepaald artikel van de VCF en dit in strijd met de doelstellingen van dit artikel. Dat is het enige wettelijke criterium van art. 3.17.0.0.2 VCF. Zolang Vlabel dat niet bewijst is er geen fiscaal misbruik, en is het al dan niet bestaan van niet-fiscale motieven gewoon niet aan de orde.

Over fiscaal misbruik herhaalt Vlabel wat reeds eerder werd gezegd, met name dat een beding van aanwas of kanscontract in principe geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF “tenzij uit de feiten blijkt dat de kansen uiteindelijk niet gelijkwaardig waren omdat één van de partijen kort na het sluiten van het contract niet onverwacht is komen te overlijden”. Dit is merkwaardig omdat er in een dergelijk geval sowieso geen kanscontract (ten bezwarende titel) bestaat, maar een schenking (indien de animus donandi door Vlabel is bewezen). M.a.w. de art. 2.8.1.0.1, 2.8.4.1.1, §2, 2.7.1.0.3, 3° en 2.7.1.0.5 VCF zijn in dat geval zonder meer (potentieel) van toepassing. Vlabel hoeft dan ook geen beroep te doen op art. 3.17.0.0.2 VCF om schenk- of erfbelasting te heffen.

De echtgenoten bestempelen de portefeuilles als een “bijzondere onverdeeldheid” en zelfs als een “doelvermogen”. Zij schatten voor zichzelf de kans om te overleven gelijk in, “dit gezien hun leeftijd, gezondheidstoestand, familiale antecedenten en levenswijze”. Dit laatste wordt hernomen in de beslissing van Vlabel. Dit gaat wel ver. Stel dat er in de familie van de ene echtgenoot wel wat leden met een “cva” zijn (geweest) en in de familie van de andere echtgenoot niet, dan zou Vlabel dit kunnen aangrijpen om de gelijkaardigheid van de levensverwachting in vraag te stellen. M.i. is een doktersattest waarin is vermeld dat de twee partijen gezond zijn, afdoende.

De overeenkomst wordt voor een onbepaalde duur gesloten met dien verstande dat de echtgenoten er samen op ieder ogenblik een einde aan kunnen stellen.

De aanwas zal ook plaatsvinden met betrekking tot de inkomsten en de meerwaarde van de effectenportefeuilles.

In de beslissing herhaalt Vlabel dat zij geen uitspraak doet over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op bugerrechtelijk vlak. Maar de eisen die Vlabel blijkbaar stelt (bv. inzake het bijzonder karakter van de overdracht, het niet potestatief karakter van het beding, enz.) zijn of waren eisen die vooral zo niet uitsluitend op civielrechtelijk vlak relevant zijn of waren.

De beslissing bevat voor het overige weinig nieuwigheden en herhaalt wat reeds eerder werd gesteld (een beding van aanwas tussen echtgenoten is niet op zich ongeldig, als het maar niet m.b.t. gemeenschappelijke goederen wordt gesloten; het contract moet “beperkt” zijn, d.i. ten bijzondere en ten bezwarende titel; een effectenportefeuille is een (feitelijke) universaliteit en de overdracht ervan is dus ten bijzondere titel; er treedt van rechtswege zaakvervanging op (Vlabel heeft reeds laten weten dat een verklaring van zaakvervanging niet nodig is bij vervreemding van een effect om het te vervangen door een ander effect) . Inderdaad, bij een feitelijke universaliteit is zaakvervanging van rechtswege van toepassing. De eis van Vlabel om zaakvervanging te bedingen in het contract van aanwas en bij de wederbelegging is (voor wederbelegging binnenin de effectenportefeuille) dus overbodig. Met betrekking tot de effectenportefeuille als zodanig dient de zaakvervanging wel bedongen te worden en volgens Vlabel bevestigd te worden bij elke wederbelegging.

VB nr. 19010 dd. 13.05.2019, “Kanscontract m.b.t. roerende goederen”, publ. 07.06.2019.

Nicolas Geelhand de Merxem