Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Kanscontract tussen echtgenoten: altijd fiscaal misbruik?

| Nicolas Geelhand de Merxem

VB 22037 – Uitbreng gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een kanscontract, 24 oktober 2022, gepubliceerd op 10 november 2022

I. Feitelijke gegevens

De heer X (°1963) en mevrouw Y (°1964) zijn in 1994 gehuwd zonder huwelijkscontract en dus onder het (Belgisch) wettelijk stelsel (van gemeenschap van aanwinsten). Zij hebben hun fiscale woonplaats sedert meer dan 5 jaar in het Vlaamse Gewest. Zij hebben samen geen (gemeenschappelijke) kinderen. De heer X heeft een (meerderjarige) dochter uit een vorig huwelijk. Mevrouw Y heeft geen kinderen.

In het gemeenschappelijk vermogen bevinden zich x aantal aandelen van de BV A, opgericht in 2005 en dus tijdens het huwelijk. Verder bevat dit vermogen een onroerend goed met inboedel (niet zijnde de gezinswoning) en bankrekeningen bij verschillende bankinstellingen. Die laatstgenoemde goederen zijn in deze niet relevant. De heer X bezit geen eigen goederen. Mevrouw Y heeft een zeer groot eigen vermogen.

Mevrouw Y bezit als eigen goederen onder meer x aantal aandelen van de BV A. Ook de heer X had bij de oprichting aandelen van de BV A ontvangen, maar die heeft hij in volle eigendom geschonken aan mevrouw Y. In 2010 werd er een kapitaalverhoging van de BV A doorgevoerd (inbreng van een schuldvordering in rekening-courant) door de twee echtgenoten die daarvoor aandelen in ruil hebben ontvangen. Het is niet duidelijk of dit de gemeenschappelijk aandelen zijn waarvan sprake hierboven.

De BV A is eigenaar van de gezinswoning van de echtgenoten X en Y. BV A houdt ook x aantal aandelen van de vennootschap C (de andere aandelen zijn in handen van de familie van mevrouw Y).

II. De voorgenomen verrichting

De echtgenoten X en Y wensen:

  • een symmetrische uitbreng te doen van de aandelen van BV A die tot het gemeenschappelijk vermogen behoren; de aandelen behoren dan in onverdeeldheid aan de twee echtgenoten, ieder voor de onverdeelde helft
  • Met betrekking tot die uitgebrachte aandelen een beding van aanwas af te sluiten.

De bedoeling is onder meer:

  • bescherming van de langstlevende echtgenoot (maximale zeggenschap over de uitgebrachte aandelen en dus ook de gezinswoning en de aandelen vennootschap C);
  • verwerving van die aandelen in natura (in volle eigendom);
  • exclusief beheer en beslissingsbevoegdheid (bestemming gezinswoning en aandelen vennootschap C), zonder inspraak van de dochter van de heer X indien deze eerst zou overlijden.

III. Beslissing van Vlabel

A. Algemeen

Zoals vaak stelt Vlabel vooreerst dat zij geen uitspraak doet over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak (nr. 18). Over de geldigheid van een beding van aanwas (tussen echtgenoten) (over eigen goederen) bestaat overigens geen betwisting meer. Maar verder zal Vlabel wel vermelden dat een dergelijk beding van aanwas slechts geldig is indien het gaat om goederen die eigen zijn aan de echtgenoten (en niet om gemeenschappelijke goederen)(nr. 20; zie ook nr. 34). Dus Vlabel doet in werkelijkheid wel een uitspraak over de geldigheid van het beding.

In de aanvraag vragen de echtgenoten X-Y bevestiging dat de art. 2.8.1.0.1, 2.8.4.1.1, §2, 2.7.1.0.3, 2.7.1.0.5, en 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing zijn. En Vlabel stelt dat de beslissing enkel betrekking heeft op deze artikelen (nr. 19). Merkwaardigerwijze zal Vlabel verder wel uitspraak doen over de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF. Het is (andermaal) dus niet zo dat Vlabel geen uitspraak doet over de al dan niet toepassing van bepalingen van de VCF waarover de aanvragers geen beslissing vragen. Vlabel buigt zich dus ambtshalve over de toepassing van niet aangehaalde bepalingen van de VCF. De vraag is of Vlabel vooraf de aanvragers over heeft geïnformeerd over haar intentie om daar uitspraak over te doen en aan de aanvragers de kans heeft gegeven om hun aanvraag (en vooral hun motivering) daarover aan te vullen. Wellicht is dat niet het geval geweest omdat de motivering van de aanvragers niets vermeldt over (de niet-toepassing van) art. 2.7.1.0.4 VCF (in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF). Indien dat zo is, is dit wel problematisch. Het getuigt van onbehoorlijk bestuur om de aanvragers te beletten hun argumenten te doen gelden en om hen te verplichten na de beslissing een gerechtelijke procedure in te stellen om hun argumenten te doen gelden.

Op het einde stelt Vlabel wat volgt: “Deze beslissing heeft alleen betrekking op de schenk – en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Deze beslissing spreekt zich bovendien niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF”. Twee opmerkingen daarbij. Vooreerst doet Vlabel dat juist wel, zoals zonet uiteengezet. Ten tweede zou het dan ook consequent zijn “alle” niet vermelde bepalingen die in aanmerking zouden kunnen komen voor een “frustreren”, door te lichten, en niet slechts één ervan. A contrario zou men kunnen besluiten dat, vermits Vlabel enkel art. 2.7.1.0.4 VCF ambtshalve vermeldt en onderzoekt, geen enkele andere bepaling van de VCF gefrustreerd wordt.

Vlabel stelt dat er geen schenkbelasting verschuldigd is indien het aanwasbeding onder bijzondere en bezwarende titel is (conform SP 17044). Maar dit belet evenwel niet dat art. 3.17.0.0.2 VCF wordt ingeroepen. Dat is raar. Hoe kan een aanwasbeding als zodanig een fiscaal misbruik uitmaken? Vooreerst moet opgemerkt worden dat het beding van aanwas op de “witte lijst” staat (10) tontine- en aanwasclausules) zoals opgenomen in de omzendbrief nr. 2015/1 van 16 februari 2015. Vervolgens kan er bij een aanwasbeding ‘sec’ enkel sprake zijn van fiscaal misbruik wanneer de echtgenoten zich daardoor onttrekken aan de toepassing van een bepaling van de VCF, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling. Op het eerste gezicht komt echter geen enkele bepaling van de VCF daarvoor in aanmerking. Maar hierop wordt later teruggekomen.

B. Het beding van aanwas

Vlabel stelt expliciet (nrs. 21 t.e.m. 31) dat het kwestieuze beding van aanwas (inzake roerende goederen) onder bijzondere titel en onder bezwarende titel is en derhalve geen schenking is, zodat er geen schenkbelasting zal verschuldigd zijn op grond van de art. 2.8.1.0.1 e.v. VCF en geen erfbelasting zal verschuldigd zijn op grond van de fictiebepalingen (art. 2.7.1.0.3 en 2.7.1.0.5 VCF).

Dienaangaande herneemt Vlabel de standaard motivering die in quasi elke voorafgaande beslissing wordt geformuleerd. Daarop wordt niet ingegaan vermits dit niet specifiek is voor deze voorafgaande beslissing.

Vlabel voegt er (andermaal) aan toe dat deze conclusie Vlabel evenwel niet belet om de toepassing van art. 3.17.0.0.2 VCF in te roepen.

C. Fiscaal misbruik

  1. De (niet-correcte) definitie

Zoals bijna steeds stelt Vlabel, om te beginnen, dat de verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt “indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven”. Tot in den treure moet herhaald worden dat dit helemaal niet de definitie is van fiscaal misbruik, zoals die duidelijk vermeld staat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Er is immers enkel fiscaal misbruik indien de belastingplichtige zich met de verrichting buiten het toepassingsgebied van een bepaling van de VCF plaatst, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling. Dat is totaal iets anders.

  1. Het zich onttrekken aan de schenk- en erfbelasting als zodanig

a) De (nieuwe) argumentatie van Vlabel

Merkwaardigerwijze, en bij mijn weten voor het eerst, ontwikkelt Vlabel een ganse argumentatie over het feit dat partijen bij een aanwasbeding of bij een kanscontract, zich in werkelijkheid onttrekken aan de heffing van zowel de erfbelasting als de schenkbelasting (nrs. 33-36).

Er vindt immers een overdracht plaats (onder de levenden, maar met een opschortende voorwaarde die vervuld wordt bij het overlijden van één van de partijen) van de ene partij op de andere zonder dat er schenkbelasting kan worden geheven (het gaat immers om een overdracht onder bewarende titel) en zonder dat er bij overlijden van de eerst overleden partij erfbelasting kan worden geheven (de langstlevende verkrijgt niets uit de nalatenschap in zijn hoedanigheid van erfgenaam, legataris of contractueel erfgestelde).

En Vlabel gaat letterlijk verder als volgt: “Wanneer de rechten betreffende roerende of onroerende goederen uit de huwgemeenschap worden gebracht en die rechten korte termijn hierna het voorwerp uitmaken van een beding van aanwas tussen de echtgenoten, worden niet alleen de artikelen van titel 2, hoofdstuk 8 (schenkbelasting) VCF en de artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) VCF gefrustreerd, maar de hele werking van de schenkbelasting en de erfbelasting.

De schenkbelasting wordt geheven op de overdracht ten kosteloze titel van roerende en onroerende goederen tijdens het leven van de schenker (art. 2.8.1.0.1 VCF). Terwijl de erfbelasting wordt geheven op deze overdrachten ingevolge het overlijden (artikelen 2.7.1.0.2 VCF). Deze grondregels lopen volledig parallel met de regels van het burgerlijk recht verwoord in Boek IV “Nalatenschappen, schenkingen en testamenten” van het Burgerlijk Wetboek.

De schenkbelasting wordt geheven over de verkoopwaarde van het geschonken goed terwijl de erfbelasting wordt geheven over de verkoopwaarde van het (gehele) vermogen van de erflater op het moment van overlijden.
Indien, in casu, een eigen goed tijdens het leven van beide partners aan één van de partners ten kosteloze titel zou worden overgedragen zou de schenkbelasting worden geheven tenzij er een vrijstelling kan worden ingeroepen. Indien deze overdracht plaats zou vinden bij het overlijden van een van de partners dan zal de erfbelasting op deze verkrijging geheven worden.

35.Gezien door het sluiten van een aanwasovereenkomst/kanscontract de langstlevende van de contractanten het voorwerp van de overeenkomst/het contract bekomt bij het overlijden van de eerststervende van hen zal hierna dieper worden ingegaan op een bepaling van de erfbelasting die gefrustreerd wordt. Op dat ogenblik kan er immers geen schenkbelasting meer van toepassing zijn. Desalniettemin vermijden de aanvragers de schenkbelasting op het ogenblik dat zij een aanwasovereenkomst/kanscontract sluiten. Dit laatste contract wordt immers beschouwd als ten bezwarende titel en niet om niet zoals bij een schenking.

In het algemeen kan gesteld worden dat via de erfbelasting bij het overlijden een deel van het vermogen naar de overheid overgeheveld, die die middelen dan kan gebruiken voor doelstellingen van algemeen belang[4]. Door zich buiten het toepassingsgebied van Titel 2, Hoofdstuk 7, van de Vlaamse Codex te plaatsen wordt deze doelstelling van algemeen belang in gevaar gebracht.

36.Het besluitvormingsorgaan kan zich vinden in een doordachte successieplanning (keuze voor de minst belaste weg) voorzover deze planning de fiscale regels neergelegd in de VCF respecteert (…)”.

b) beoordeling

Men kan zich afvragen wat de bedoeling is van deze argumentatie. Waarom moet dit allemaal gezegd worden wanneer het er uiteindelijk op aankomt dat alles toegelaten is, zolang men buiten het vaarwater van art. 3.17.0.0.2 VCF blijft? Het enige wat Vlabel moet beslissen is of het kwestieuze beding van aanwas één van de door de aanvragers vermelde bepalingen van de VCF frustreert. Zinspelen op het feit dat de belastingplichtige door de techniek van het beding van aanwas (als zodanig) zich onttrekt aan het betalen van schenk- en erfbelasting en zodoende het algemeen belang schaadt (door het beding van aanwas “wordt deze doestelling van algemeen belang in gevaar gebracht”), is onnodig suggestief. Moraliserend optreden (“het besluitvormingsorgaan kan zich vinden in een doordachte successieplanning (keuze van de minst belaste weg)“) is niet de taak van Vlabel. Het besluitvormingsorgaan (dat geen onafhankelijk orgaan is, maar Vlabel zelf) heeft niets te “vinden”. Zij moet enkel en alleen de wet correct toepassen.

Fiscale successieplanning is overigens een daad van goed beheer. Elke goede huisvader/-moeder is ertoe gehouden in het belang van zijn vermogen en in het belang van zijn rechtsopvolgers de minst belaste weg te behandelen. Dat is “normaal”. Dat is niet “vies” of “strijdig met het algemeen belang”.

Het voorgaande wil echter niet zeggen dat het beding van aanwas volgens Vlabel als zodanig een fiscaal misbruik uitmaakt. Dat zegt Vlabel immers niet. Dat kan ook niet. In dat geval zou Vlabel moeten aanduiden welke bepaling wordt “gefrustreerd”. Zelfs indien Vlabel zou verwijzen naar de art. 2.7.1.0.1-2 en 2.8.1.0.1 VCF, zou dat niet het geval kunnen zijn. De doelstellingen van deze bepalingen zijn respectievelijk het belasten van de overgang door overlijden (verkrijging uit een nalatenschap in de hoedanigheid van erfgenaam, legataris of contractueel erfgestelde) en het belasten van schenkingen onder de levenden. Dat is hier juist niet het geval. Het beding van aanwas kan dus deze bepalingen niet “frustreren”. Op dezelfde wijze kan een schenking door de (toekomstige) erflater nooit art. 2.7.1.0.1-2 VCF “frustreren”.

En toch leest men in de voorlaatste alinea van de beslissing wat volgt: “Met de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen en het sluiten van het beding van aanwas m.b.t. die goederen binnen een korte termijn is het duidelijk dat de echtgenoten zich buiten de werking van de schenkbelasting en de erfbelasting hebben willen stellen” (zie ook nr. 36: “Door de geplande opeenvolgende verrichtingen plaatsen de echtgenoten zich buiten het toepassingsgebied van de schenk- en erfbelasting”).

Dus is dat dan toch het nieuwe criterium van Vlabel?

  1. Het “frustreren” van art. 2.7.1.0.4 VCF

a) De principiële beslissing

Vlabel stelt dat er in casu toch fiscaal misbruik is (nr. 36): “De voorgenomen verrichting echter maakt fiscaal misbruik uit in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF gelet op het feit dat het sluiten van het kanscontract binnen korte termijn (eenheid van opzet) volgt op de uitbreng van goederen van het gemeenschappelijk vermogen. Zonder de uitbreng van de goederen van het gemeenschappelijk vermogen kan er geen beding van aanwas/kanscontract worden gesloten. Er moet immers sprake zijn van eigen of onverdeelde goederen van de echtgenoten. Door de geplande opeenvolgende verrichtingen plaatsen de echtgenoten zich buiten het toepassingsgebied van de schenk- en erfbelasting.

Meer bepaald plaatsen de aanvragers zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.4 VCF”.

Kortom, een symmetrische uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen naar de eigen vermogens, binnen korte termijn (eenheid van opzet) gevolgd door een beding van aanwas/kanscontract, is een fiscaal misbruik wegens het “frustreren” van art. 2.7.1.0.4 VCF.

Zoals gezegd, is het frappant dat (hoogstwaarschijnlijk) de aanvragers hier tijdens de behandeling van de aanvraag niet op hebben kunnen reageren.

b) Het zich onttrekken aan de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF in strijd met de doelstellingen ervan

Vlabel moet zwart op wit aantonen dat alle toepassingsvoorwaarden van art. 3.17.0.0.2 VCF vervuld zijn.

Meer bepaald moet Vlabel aantonen dat de echtgenoten zich in casu hebben onttrokken aan de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.

Vooreerst verwijst Vlabel (nr. 36) naar de memorie van toelichting van de Wet van 11 oktober 1919, waarbij de fictiebepalingen oorspronkelijk werden ingevoerd. Zij citeert een passage daaruit. Doch art. 5 oud W.Succ. is ingevoerd in 1851 en het citaat heeft betrekking op de art. 9, 10 en 11 oud W.Succ., niet op art. 5 oud W.Succ.

1/ zich onttrekken aan de toepassing
Verder stelt Vlabel dat de echtgenoten door de uitbreng gevolgd door het beding van aanwas vermijden dat art. 2.7.1.0.4 VCF toepassing kan vinden (nr. 36) . Maar is dat wel zo? De echtgenoten zijn in casu gehuwd zonder huwelijkscontract. Per hypothese is er in hun huwelijkscontract geen “verblijvingsbeding” of toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen voor meer dan de helft opgenomen. Er is dus hic et nunc geen toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF. De echtgenoten kunnen zich dus niet onttrekken aan de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF, want die bepaling is niet van toepassing. Men zou kunnen zeggen dat zij zich onttrekken aan een toekomstige, mogelijke toepassing van deze bepaling. Maar dan mogen alle echtgenoten die gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel geen beding van aanwas of kanscontract aangaan, omdat zij de mogelijke toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF vermijden. Dat zou absurd zijn. Men kan nog verder gaan en stellen dat alle echtgenoten die huwen onder een stelsel van scheiding van goederen en een beding van aanwas overeenkomen, die bepaling ontwijken. Immers hadden zij geen keuze gedaan en hadden zij het wettelijk stelsel aangenomen, dan hadden zij de toepassing van die bepaling vermeden.

Het feit dat het beding van aanwas/kanscontract al dan niet kort na de uitbreng wordt afgesloten, verandert daar niets aan. Wie in 2010 uitbrengt en in 2022 een beding van aanwas toevoegt, onttrekt zich volgens de redenering van Vlabel dan ook aan de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF.

Trouwens, zoals Vlabel zelf aanstipt, moeten de echtgenoten wel eerst een uitbreng doen vooraleer zij een beding van aanwas kunnen overeenkomen. Er is dus geen “constructie”, maar een voorafgaande conditio sine qua non (vgl. H. DECOUTERE in zijn tweede editie over een wederzijdse schenking tussen echtgenoten voorafgegaan door een uitbreng). Was het mogelijk geweest om dat beding van aanwas overeen te komen zonder die uitbreng, dan hadden de echtgenoten dat zeker gedaan.

2/ in strijd met de doelstellingen
De doelstellingen van art. 5 oud W.Succ. zoals oorspronkelijk tot stand gekomen in 1851, bestonden er in te vermijden dat door een welbepaald huwelijksvoordeel (de toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen) geen erfbelasting op dit meerdere zou betaald worden. Het is nooit de bedoeling geweest van de wetgever, noch in 1851, noch in 1919, noch in 1936, noch in 2015, om iets anders te belasten. Het is meer bepaald nooit de bedoeling geweest om een beding van aanwas, dat niets te maken heeft met een huwelijksvoordeel, te belasten op grond van art. 5 oud W.Succ. of art. 2.7.1.0.4 VCF. Door het beding van aanwas overeen te komen wordt die bepaling dus niet ontweken in strijd met de bedoeling ervan.

Door toch art. 2.7.1.0.4 VCF (via art. 3.17.0.0.2 VCF) toe te passen, miskent men overigens en uiteindelijk die doelstelling van de wetgever. Men belast immers iets wat de wetgever niet wilde belasten.

Ook door de combinatie van uitbreng en aanwasbeding is er geen strijdigheid met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.4 VCF omdat de uitbreng niets verandert aan de situatie: elke echtgenoot is in casu vóór de uitbreng eigenaar van de helft van de aandelen; ook na de uitbreng is dat het geval. Die uitbreng heeft dus geen enkele inhoudelijke betekenis, enkel een formele: het beding van aanwas technisch mogelijk maken.

3/ besluit en bijkomende beschouwing
Het besluit van Vlabel (nr. 36 in fine: “Het is in casu duidelijk dat door de voorgenomen rechtshandelingen de doelstelling van het artikel 2.7.1.0.4 VCF als fictiebepaling wordt gefrustreerd, met name wordt doelbewust vermeden dat de aandelen aan artikel 2.7.1.0.4 VCF kunnen worden onderworpen”), is dus voor kritiek vatbaar. Het is m.i. helemaal niet duidelijk dat dit het geval zou zijn, integendeel.

Ten slotte worden de echtgenoten die onder het wettelijk stelsel huwen (omdat dit volgens de wetgever het beste stelsel is voor de “gewone” burger) hier gediscrimineerd. Zij mogen niet wat anderen (gehuwd onder een scheidingsstelsel) wel mogen. Het beste stelsel wordt plots het slechtste stelsel.

c) De afwezigheid van niet-fiscale motieven

Vooreerst moet herinnerd worden aan de regel dat, indien Vlabel niet aantoont dat er fiscaal misbruik is (wat m.i. het geval is – supra), de niet-fiscale motieven hoegenaamd niet aan de orde zijn. Men mag derhalve rechttoe rechtaan erfbelasting ontwijken als er geen fiscaal misbruik is.

Volgens Vlabel is er voor de keuze van de echtgenoten X en Y geen andere wezenlijke verklaring dan belastingbesparing (nr. 36 in fine) en wegen de niet-fiscale motieven die aan de contracten ten grondslag liggen onvoldoende op tegen de fiscale motieven (nr. 37 in limine).

Andermaal moet gewezen worden op het feit dat de belastingplichtigen in dezen niet hebben kunnen repliceren op de ambtshalve toepassing van art. 2.7.1.0.4 jo. 3.17.0.0.2 VCF.

Het is niet zo dat de niet-fiscale motieven “voldoende” moeten opwegen. Dat staat niet in art. 3.17.0.0.2 VCF. Er moeten enkel andere motieven aanwezig zijn dan het ontwijken van de belasting. Uiteraard moeten die reëel zijn en enige substantie hebben, maar het is niet zo dat zij een bepaald gewicht moeten hebben, dat dan ook alleen door Vlabel zou gewogen worden en al dan niet afdoende zou bevonden worden.

Anders dan Vlabel meent, biedt het beding van aanwas (zeker in casu) de mogelijkheid een resultaat te bereiken dat door een huwelijksvoordeel niet kan bereikt worden. En dat is precies een argument dat vaak door Vlabel gebruikt wordt. Vermits de heer X een dochter uit een vorige relatie heeft, biedt het beding van aanwas de mogelijkheid om bij eerst overlijden van de heer X (definitief en volledig) te ontsnappen aan de toepassing van de regels van de schenking. Huwelijksvoordelen bieden die mogelijkheid niet, gelet op de toepassing van art. 2.3.58 BW (art. 1465 oud BW). Vermits de heer X per hypothese geen eigen vermogen heeft en zijn nalatenschap enkel de helft in de (overige) gemeenschapsgoederen zal bevatten, is het risico van inkorting overigens reëel (zie de twee arresten van het hof van beroep te Antwerpen aangehaald door M. PUELINCX-COENE, Erfrecht, Mechelen, Wolters Kluwer, 2011, nr. 536, p. 547, voetnoot 29).

Overigens hadden de echtgenoten ook gesteld dat het beding van aanwas de mogelijkheid bood om om de vijf jaar en eenzijdig op het beding terug te komen. Ook dat kan bij huwelijksvoordelen niet.

d) De sanctie

Na de vaststelling dat er een fiscaal misbruik is en dat de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, is er een sanctie. Volgens art. 3.17.0.0.2 VCF is de sanctie dat de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex wordt onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden. Dus wordt er geheven alsof art. 2.7.1.0.4 VCF van toepassing zou zijn (“overeenkomstig het doel van deze codex”).

In casu beslist Vlabel dan wat volgt: “Vlabel zal daarom met de voorgenomen verrichtingen (uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen en het sluiten van een kanscontract m.b.t. de uitgebrachte goederen) geen rekening houden bij het overlijden van de eerststervende”. Dat betekent dan concreet dat Vlabel gaat belasten alsof er geen uitbreng is gedaan en geen beding van aanwas is overeengekomen. Maar dan geldt per hypothese de wettelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen en dus de verdeling bij helften (er is immers geen huwelijkscontract) en de wettelijke devolutie wat de nalatenschap betreft (er blijkt ook geen testament te zijn (nr. 12). Als de heer X overlijdt komt de helft van de gemeenschap toe aan zijn echtgenote en de andere helft aan de nalatenschap, die voor het vruchtgebruik toekomt aan mevrouw Y en voor de blote eigendom aan de dochter van de heer X.

Kortom, dat klopt niet. Als Vlabel consequent zou zijn, zou zij de helft van de gemeenschap afkomstig van de eerst overleden heer X, volledig in hoofde van mevrouw Y moeten belasten. Dat is dan ook het beste bewijs dat zelfs Vlabel niet gelooft dat art. 2.7.1.0.4 VCF wordt ontweken in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.

IV. Besluit

De onderzochte voorafgaande beslissing is op meerdere punten vatbaar voor kritiek. Bedingen van aanwas/kanscontracten zijn een techniek die geen fiscaal misbruik uitmaakt, ook wanneer het aangaan ervan wordt voorafgegaan door een symmetrische uitbreng of overstap naar een stelsel van scheiding van goederen. Bovendien moeten alle echtgenoten gebruik kunnen maken van deze techniek, ongeacht hun huwelijksvermogensstelsel.

En dan nog dit: het wettelijk stelsel is blijkbaar helemaal niet het beste stelsel.

Nog een laatste opmerking : in de eerste versie van de gepubliceerde VB is de naam van één van de vennootschappen vermeld.

Nicolas Geelhand de Merxem