Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Belangrijke decretale wijzigingen in de Vlaamse erfbelasting op til

Op 14 juli 2017 legde de Vlaamse Regering een Ontwerp van decreet neer waarin onder meer bepaalde wijzigingen worden doorgevoerd aan het materieel recht inzake erfbelasting.

Meer bepaald wordt het finaal verrekenbeding belast in de erfbelasting. Dit gebeurt doordat de verrekenschuld wordt uitgesloten uit het passief van de nalatenschap. Stel man en vrouw zijn gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met finaal verrekenbeding. De man heeft een vermogen van 100, de vrouw een vermogen van 10. De vrouw heeft bij het overlijden van haar man een verrekenvordering van 100. In de nalatenschap van de man is er 100 actief en 100 passief, zodat er geen erfbelasting verschuldigd is. Ook de verrekenvordering is vrij van erfbelasting. De nieuwe decretale bepaling stelt nu dat de verrekenschuld van 100 niet aftrekbaar is. Er zal dus belast worden op 100. Dit is nog veel nadeliger dan een verblijvingsbeding dat belast wordt op grond van art. 2.7.1.0.4 VCF en waarbij slechts de helft van het gemeenschappelijk vermogen wordt belast.

Ook de Casman-clausule, het verblijvingsbeding onder last een schuld te erkennen, wordt aangepakt. Ook hier wordt de (overbedelings)schuld niet in aanmerking genomen. De langstlevende wordt dus belast op de helft van het gemeenschappelijk vermogen, net zoals bij een verblijvingsbeding zonder last.

Als deze nieuwe regeling gestemd wordt, zijn de beide zeer nuttige clausules helaas ten dode opgeschreven.

Positief is dan wel dat het beding van terugval van vruchtgebruik niet meer onder de fictiebepaling van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF (oud art. 4,3° W.Succ.) valt. Een van goederen gescheiden man schenkt een effectenportefeuille met voorbehoud van vruchtgebruik aan zijn kinderen en met een beding van terugval van dat vruchtgebruik aan zijn langstlevende echtgenote. De langstlevende zal op dat vruchtgebruik geen erfbelasting verschuldigd zijn.

Tenslotte wordt de anti-misbruikbepaling van art. 2.7.7.0.3 VCF (het oude art. 68 W.Succ.) geschrapt. Deze bepaling stelt dat wanneer een erfgenaam of legataris een erfdeel of legaat verwerpt, degenen die daarvan het voordeel genieten niet minder erfbelasting mogen betalen dan de erfbelasting die de verwerper had moeten betalen indien hij niet had verworpen. Men kan dus nu naar hartenlust verwerpen om de zogenaamde “erfenissprong” te realiseren.

Over één en ander valt veel te zeggen. Een uitvoerige bijdrage zal gepubliceerd worden in het eerstvolgend nummer van het Tijdschrift voor Regionale Fiscaliteit (TvRF).

N. Geelhand de Merxem